Jef Verheyen

Dat was het wat ik wilde vertellen. Dat was het waaraan ik ook toen aldoor heb moeten denken, die dag in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel – precies tien jaar na zijn eerste bescheiden expositietje in een boekenzaak te Antwerpen en acht jaar na zijn eerste tentoonstelling in Italië - die dag in 1966 toen Verheyen eindelijk de triomf vierde van zijn verzworen ogen, van het kille perron die avond in Milaan, van het waarom en wie-weet en het godverdomme. In de zalen van het Paleis hingen grote ovalen, cirkels, ruiten, en er stonden tochtschermen waarin panelen die authentieke schilderijen waren, afwisselden met panelen van donkere paarse tulle of zijde. Het was de triomf van het zien, van het doordringen in de ruimte, in de stilte; een nauwelijks te verwerken aanwezigheid van kleur in onvermoede nuances, een chromatiek van verfijning en raffinement, slechts te vatten voor een geoefend en gevoelig oog. Voor een verzworen oog dat ziet wat niemand ziet, of ziet wat anderen ziet en toch meer ziet, meer weet en meer hoort. Regen- en zonnebogen ziet, nacht en dag, maan en aarde, zomer en avond. Venetië en Panarea. Zie: ergens een verborgen licht dat opdoemt uit het duister, of een donker dat aarzelend zijn schaduw vooruit werpt; diepe paarsen en blauwen naast de freelste gelen en groenen, soms de vlam van een oranje daartussen, het schilderij afwisselend zwoel, smeulend, etherisch; en het oppervlak eerder bewasemd dan geschilderd. Van Eyck, Turner, Permeke, Mondriaan. En Itegem, het geboortedorp: de tuin die geen tuin is, de boom die geen boom is, de wereld die geen wereld is, tot de kleur komt.
 

Ivo Michiels, Luister hoe dit beeld hoe die lijn hoe die kleur hoe dit vlak luister. Jef Verheyen, schilder. Ook een verhaal,1972

paintings

paintings